De eerste Heer van Bijgaarden, Almaric de Bigard, leefde hier rond 1110.
Sindsdien volgden 40 eigenaars elkaar op. Onder hen ook grote namen uit onze nationale geschiedenis. Guillaume Rongman, Heer van Bijgaarden, treedt speciaal op de voorgrond. Als kapitein van de stad Brussel onderdrukte hij in 1422, op bevel van Filips de Goede, de opstand die de stad teisterde. Als belonging voor zijn diensten kreeg hij het vruchtgebruik van Huize Ostrevant dat later de Munt van Brabant werd. Deze herenwoning werd gebouwd op het terrein dat nu het Muntplein is. Na de voltooiing van zijn opdracht overhandigde de Heer van Bijgaarden op 25 december 1424 de sleutels van de stad aan de magistraten.
Ook de veertiende Heer van Bijgaarden, Guillaume Estor, kende een schitterende militaire loopbaan. Zijn leven was één lange reeks van gevechten en oorlogen. Bij een patentbrief van Karel de Stoute, Hertog van Bourgondië, graaf van Charolais en benoemd tot broodmeester van Brabant, werd Guillaume Estor in 1471 bij de belegering van Amiens door een serpentijn kogel gewond. Hij werd schepen van de hertog van Brabant, nadien in 1475 schepen van Brussel en ten slotte van 1477 tot 1480, het jaar waarin Brussel zich onderwierp aan Kiezer Maximiliaan, werd hij ambtman en schout van deze stad.
Op 6 januari werden zijn kleinzoon Jean Estor en zijn moeder in de gevangenis terechtgesteld te Vilvoorde wegens ketterij. Hun goederen werden verbeurd verklaard en Karel de Vijfde verkocht de heerlijkheid van Bijgaarden via patentbrief, gedateerd op 14 februari 1549, aan Gaspard Schetz, heer van Grobbendonck, voor 17.800 ponden ter waarde van veertig Vlaamse groten per pond (munt van Vlaanderen). De heer van Grobbendonck nam bij zijn tweede huwelijk Katharina d’Ursel, afstammelinge van Rongman en Katharina van Bijgaarden, tot zijn vrouw. Katharina d’Ursel was het laatst geboren lid van haar familie. Gaspard Schetz kreeg de toelating haar naam te dragen om deze te vereeuwigen.
Laurent Longin, heer van Lembeek en thesaurier-generaal van Karel de Vijfde.
Nadien in 1630 graaf Clarisse, ambtman van Antwerpen en ten slotte graaf Filips van Boisschot. Hij was grondlegger van een groot geslacht en waren waardige dragers van deze adellijke titel.
Hij overleed op 24 november 1649 en werd begraven in de kerk van de Zavel, vóór het Onze-Lieve-Vrouwealtaar.
Zijn achterkleindochter, Helena van Boisschot, trad in het huwelijk met Karel Ferdinand, Graaf van Königsegg-Rothenfels, Regent-interimair der Nederlanden.
Ter gelegenheid van dit huwelijksfeest verhief Keizerin Maria-Theresia de heerlijkheid Groot-Bijgaarden en al de gronden die behoren tot de erfstelling onder de naam Boisschot, en ten voordele van de bruidegom, tot Markiezaat. Karel Ferdinand regeerde tweemaal over België, in 1716 en in 1743. In 1744 ontving hij de Keten van het Gulden Vlies uit de handen van Karel van Lotharingen. Zijn dochter Maria trouwde met de Graaf van Zierotin, kamerheer van de Keizer van Oostenrijk. In 1797 werd zijn kleindochter, Maria van Zierotin, gravin van Thurn en Taxis.
Het was echter graaf Ferdinand van Boisschot die duidelijk zijn stempel op het domein had gedrukt door het vergroten van de bestaande gebouwen en het optrekken van nieuwe ervan. In 1640 bouwde hij de kapel tegen het kasteel. Na graaf Ferdinand van Boisschot werd het domein geleidelijk aan verdeeld en verkaveld. In 1902 werd Raymond Pelgrims de Bigard geconfronteerd met gebouwen die volledig vervallen en geschonden waren. De toegang tot het kasteel was volledig ontsierd door een aantal boerderijen en de grachten waren dichtgegooid met aarde. Uit deze overblijfselen van een groot verleden heeft Raymond Pelgrims de Bigard, na een inspanning van dertig jaar, één van de meest indrukwekkendste herengoederen van ons land doen herrijzen.